Jaïnisme

Het jaïnisme is een van de wat kleinere wereldreligies met wereldwijd zo’n 8 tot 10 miljoen aanhangers. De meeste jaïns bevinden zich in de Indiase deelstaat Punjab, maar ook in andere deelstaten van India, o.a. in Rajasthan en Gujarat, treft men jaïn gemeenschappen aan. Buiten India wonen er jaïns in de VS, Engeland en België (Antwerpen). Het jaïnisme kenmerkt zich door strengheid. Het doel van een jaïn-(asceet) is het bereiken van moksha (bevrijding), door het bevrijden van de zuivere ziel. Dit gebeurt niet door de aanbidding van een uiterlijke God, maar door het praktiseren van o.a. ascese en zelfkastijding, soms met de dood als gevolg wanneer men de weg van ‘sallekhana’ (rituele uithongering) bewandelt om het ultieme doel te bereiken. Door het volgen van het ‘jaïn-pad’, zal men uiteindelijk de perfecte kennis en alwetendheid vergaren, wordt de ziel bevrijd en zal verlichting optreden.

Stichter van het Jaïnisme

Mahavira, de grondlegger van het Jaïnisme

Vardhama Mahavira wordt gezien als de stichter en grondlegger van het jaïnisme. Mahavira (grote held) was een tijdgenoot van Boeddha en leefde in de 5-de eeuw voor Christus in de Indiase deelstaat Bihar. Terwijl Boeddha zijn ‘pad van het midden’ verkondigde voor het bereiken van ‘moksha’ (bevrijding), was het volgens Mahavira alleen mogelijk om een ‘kavalin’ (een verloste) te worden, d.m.v. het bewandelen van een pad dat gekenmerkt wordt door strictheid en strengheid. Mahavira kwam net als Gautama Boeddha voort uit de kaste van de ‘Kshatriya’s’. (krijgers)

Ontstaan

Dat Boeddha en Mahavira stamden uit de krijgers-kaste, lijkt in eerste instantie vreemd, omdat van oudsher in India, het recht op het uitoefenen van religieuze praktijken alleen voorde Brahmanen-kaste (priesters) gold. Rond het begin van de 5-de eeuw voor Christus echter, zien we hier een kentering in. Deze wordt ingezet door een verandering in de samenleving, die gekenmerkt wordt door een sterke groei van de steden en het opkomen van een sterke koopmansklasse (vaishya’s), die door de economische groei geld en macht vergaarde. De scheiding tussen de verschillende orde’s (kastes) vervaagde enigszins en ook de opvattingen over religie veranderden. Was het voorheen nog zo dat het praktiseren van godsdienst voornamelijk een uiterlijke aangelegenheid was, rond de 5-de eeuw voor Christus zien we steeds meer een verschuiving plaatsvinden naar een ‘innerlijke beleving’ van religie; het zoeken naar God geschiedt door ‘het zich naar binnen richten’. Hierdoor wordt het beoefenen van geloof een zaak die niet enkel en alleen de priester-orde toebehoort, maar wordt het voor elk individu, ongeacht de kaste waarin men geboren werd, mogelijk om een spiritueel en religieus leven te leiden. Zodoende zien we in deze periode personen opstaan als Boeddha en Mahavira, die niet voortkwamen uit de kaste van de Brahmanen, maar wel verantwoordelijk waren voor het stichten van nieuwe bewegingen, zoals het Boeddhisme en het Jaïnisme, als reactie op het reeds bestaande Hindoeisme.

Tirthankara’s

Het jaïnisme is geen geloofsleer waarbij één God centraal staat. Ze ziet haar 24 zogenaamde ’tirthankara’s’ als haar historische profeten en leermeesters. Tirthankara’s zijn ‘makers van doorwaadbare plaatsen’. Deze plaatsen moet men zowel letterlijk als figuurlijk beschouwen. Omdat de tirthankara’s de staat van verlossing, zuiverheid, kennis, wijsheid en alwetendheid hebben bereikt, worden zij tot leraren van anderen op hun pad naar verlossing en makers van geestelijk doorwaadbare plaatsen waar de discipel van lagere naar hogere bewustzijnsniveaus kan stijgen. De tirthankara’s zijn historische figuren. Mahavira wordt binnen het jaïnisme gezien als de voorlopig laatste van de 24 zogenaamde ’tirthankara’s’ die het jaïnisme kent. ‘Jaïn’ komt van het woord ‘jina’ dat ‘overwinnaar’ betekent. De tirthankara’s zijn in deze ‘jina’s’ en allen die hun geloofsovertuigingen en gedragsregels volgden, werden ‘jaïns’. De eerste tirthankar van het jaïnisme is Adinath, de laatste is Mahavira. Aan tirthankar Adinath zijn veel tempels gewijd.

Tirtha’s

De letterlijk doorwaadbare plaatsen zijn de zogenaamde ’tirtha’s’. Dit zijn plaatsen waar de aardse werkelijkheid overgaat in de Goddelijke, en waar het voor de spiritueel beoefenaar makkelijker is om in contact te komen met het heilige en het ‘Al’. Een aantal tirtha’s van het jaïnisme zijn Ranakpur in de Indiase deelstaat Rajasthan en Shatrunjaya in de deelstaat Gujarat. In Ranakpur bevind zich een van de mooiste jaïn-tempels, gebouwd in de 16-de eeuw. Shatrunjaya is een van de belangrijkste pelgrimmage-plaatsen voor jaïns: hier bevinden zich op een heuvel 863 jaïntempels, gebouwd over een periode van 900 jaar.

Ahimsa

Ahimsa, totale geweldloosheid

De belangrijkste gelofte van het jaïnisme is ‘Ahimsa’, de totale geweldloosheid; geweldloosheid t.a.v. alles wat leeft, in daden, woorden en gedachten. Dit is een van de 5 ‘mahavrata’s’ waar een jaïn-(asceet) zich aan hoort te houden. Jaïns prediken dat alle levende wezens elkaar moeten helpen en elkaar geen pijn mogen doen. Dit ideaal wordt gesteund door het beoefenen van ‘ahimsa’. Ook Mahatma Ghandhi zag ‘ahimsa’ als een van de belangrijkste principes om een leven van zuiverheid en rechtschapenheid te leiden. Mahatma Ghandhi werd in Gujarat geboren waar tegenwoordig ook nog veel jaïns wonen. Hij werd diep geïnspireerd door het jaïnisme en nam veel van de geloofsovertuigingen van deze filosofie over.
In het beoefenen van ‘ahimsa’ gaat een jaïn-asceet heel ver. Zo wordt vaak door jaïn-aanhangers zelfs een mondkapje gedragen, om te voorkomen dat kleine insecten worden ingeademd en bij het lopen wordt met een handvegertje de grond voor de voeten schoongeveegd, opdat men niet op insecten en andere kleine dieren trapt. Uiteraard zijn jaïns strikt vegetarisch; ze mogen geen vlees, vis, gevogelte en schelpdieren eten en hebben een lijst van andere verboden levensmiddelen, ze mogen tevens geen leren kleding, schoenen of voorwerpen dragen. Verder is het ze ook verboden om eten te bereiden, en beroepen uit te oefenen waarbij men de kans loopt dieren kwaad te doen of te doden.

Jaïnberoepen

Omdat de code van geweldsloosheid zo strikt moet worden nageleefd, heeft het ook verregaande gevolgen voor de beroepskeuze van jaïns. Het beroep dat men uitoefent, mag op geen enkele wijze schade aanrichten aan enig levend wezen, inclusief bomen en planten. Beroepen als slager, visser, houthakker etc. worden dan ook afgewezen. Veel jaïns zijn werkzaam in de commerciële sector, in de rechterlijke en ingenieurswereld, in het onderwijs of in de ambtenarij. Men treft veel jaïns aan onder bankiers, juweliers, kledinghandelaars, kruideniers en industriëlen. Zo is bijvoorbeeld een groot deel van de diamantsector in Antwerpen in handen van jaïns.

Voeding

Het naleven van ‘ahimsa’ heeft vanzelfsprekend ook verstrekkende gevolgen voor het dieet van jaïns. Ze eten uiteraard geen vlees, vis, gevogelte en zeevruchten. Verder worden ook geen voedingsmiddelen die onder de grond groeien genuttigd, bijvoorbeeld knolgewassen, zoals aardappelen, uien, knoflook, bieten, maar ook verschillende soorten wortelen. Deze gewassen kunnen insecten bevatten en bij het opgraven ervan zou er schade kunnen worden berokkend aan de onder de grond levende organismen. Ook het nuttigen van honing en het gebruik ervan als medicijn wordt sterk afgeraden, omdat het enerzijds schade toebrengt aan de bijen en omdat het onrein is vanwege viezigheid dat er in kan blijven plakken. Ook het gebruik van alcohol is verboden, omdat alcohol de mentale, psychische en fysieke gezondheid aantast.
Een ander voorschrift voor jaïns is dat er alleen gegeten mag worden voor zonsondergang en na zonsopgang. Dit gebruik stamt wellicht uit tijden waarin men nog geen elektriciteit had; als het donker is kan men niet zien of er insecten op het eten zitten. Een ander voorschrift is dat men geen eten mag laten staan, dit zou verspilling zijn. Men moet dus altijd het bord leeg eten.

Jaïnkarma

Een jaïn-asceet zal er tijdens zijn leven naar streven om zijn ziel te ontdoen van karma, om uiteindelijk de totale bevrijding van de ziel te bereiken. Karma wordt omschreven als de wet van oorzaak en gevolg. Elke handeling en zelfs elke gedachte heeft een gevolg, positief of negatief, waar we als mens de consequenties van moeten inzien. In tegenstelling tot het boeddhisme en het hindoeïsme wordt karma binnen het jaïnisme gezien als iets materieels. Karma is letterlijk materie die zich vasthecht aan de ziel en die daardoor het licht van de ziel versluiert. Daarom kan de zuivere ziel, zijn kennis, kracht en licht alleen maar worden bevrijd, wanneer men zich tijdens de vele levens zoveel mogelijk probeert te ontdoen van karma.
Een van de belangrijkste werktuigen bij het zich ontdoen van karma is, zoals eerder besproken, het praktiseren van ‘ahimsa’ t.a.v. alles wat leeft; mensen, dieren en planten. Hoewel dit de belangrijkste ‘mahavrata’ is, behoort men zich ook te houden aan de 4 overige geloften.

De Vijf Mahavrata’s

Een jaïn-asceet zal er tijdens zijn leven naar streven om zijn ziel te ontdoen van karma, om uiteindelijk de totale bevrijding van de ziel te bereiken. Karma wordt omschreven als de wet van oorzaak en gevolg. Elke handeling en zelfs elke gedachte heeft een gevolg, positief of negatief, waar we als mens de consequenties van moeten inzien. In tegenstelling tot het boeddhisme en het hindoeïsme wordt karma binnen het jaïnisme gezien als iets materieels. Karma is letterlijk materie die zich vasthecht aan de ziel en die daardoor het licht van de ziel versluiert. Daarom kan de zuivere ziel, zijn kennis, kracht en licht alleen maar worden bevrijd, wanneer men zich tijdens de vele levens zoveel mogelijk probeert te ontdoen van karma.
Een van de belangrijkste werktuigen bij het zich ontdoen van karma is, zoals eerder besproken, het praktiseren van ‘ahimsa’ t.a.v. alles wat leeft; mensen, dieren en planten. Hoewel dit de belangrijkste ‘mahavrata’ is, behoort men zich ook te houden aan de 4 overige geloften.

Een jaïn-asceet hoort zich te houden aan 5 grote geloftes, de zogenaamde ‘mahavrata’s’.

Ahimsa
: het onthouden van schade toebrengen aan levende wezens; men moet de geweldloosheid in acht nemen en beoefenen
Satya: het onthouden van de onwaarheid; men moet altijd de waarheid spreken en zijn
Achaurya: het onthouden van diefstal; men mag niet stelen
Brahmacharya: het onthouden van onkuisheid; men moet een kuis/celibatair leven leiden
Aparigraha: het zich onthouden van wereldlijke gehechtheden; men moet proberen een onthecht leven te leiden

Zelfkastijding en Inwijding

In antieke tijden gebeurde het wel dat wanneer men werd ingewijd tot jaïn-asceet, men een ritueel moest volbrengen waarbij de asceet zich zelf de haren uit het hoofd moest trekken als teken van overgave en zelfkastijding, vaak tot bloedens toe. tegenwoordig volstaat het als de discipel het hoofd kaalscheert op een grote pluk haar na. Deze wordt dan tijdens de inwijding uitgetrokken, als symbool van zelfkastijding en boetedoening.

Svetambar en Digambar

Binnen het Jaïnisme onderscheidt men twee soorten volgelingen: de ‘Digamabar’ en de ‘Svetambar’. De ‘Digambar’ kent men ook wel als de ‘met lucht gekleden’, omdat deze groep monniken naakt door het leven gaat. Het naakt zijn wordt niet beschouwd als zijnde ‘zondig’, integendeel het wordt gezien als symbool van de hoogste heiligheid. Bovendien is het een volledig tegemoet komen aan het begrip ‘ahimsa’, omdat men, wanneer men kleding zou dragen, de kans loopt insecten schade te berokkenen, die zich tussen de kleding en het lichaam zouden kunnen bevinden. De ‘Digambar’-aanhangers geloven ook dat alleen mannen ‘moksha’ kunnen bereiken.
Daarentegen is het volgens de ‘Svetambar’-orde voor vrouwen wel mogelijk om ‘moksha’ te bereiken. De ‘Svetambara’ geloven ook niet dat het nodig is om naakt te zijn en gaan gekleed in witte, luchtige kledij. Zij worden dan ook wel de ‘witgekleden’ genoemd. De ‘Svetambara’ geloven ook dat de 19-de tirthankar een vrouw was.
Op de weg naar Ranakpur, waar zich een van de indrukwekkendste jaïntempels van India bevindt, ziet men vaak zowel monniken als nonnen van de ‘Svetambar’-orde lopen, allen volledig in het wit gekleed, inclusief mondkapje.

Sravanabelagola

Sri Gomateshwara

Sravanabelagola (de monnik op de heuveltop) is een stadje in de Indiase deelstaat Karnataka, ongeveer 120 kilometer ten westen van Bangalore en een 80-tal kilometer ten noordoosten van Mysore. De plaats is vooral bekend om het standbeeld van Sri Gomateshwara, de zoon van de eersteverlichte wijze (Tirthankara) van het Jaïnisme. In de volksmond is Sri Gomatheswara ook bekend als de Heer Bahubali. Het woord Shravanabelagola betekent letterlijk ‘de witte vijver van Sravana’.

Het standbeeld staat op de top van een rotsheuvel op 1020 meter boven zeeniveau en is te bereiken via 614 trappen. Met een hoogte van 17,88 meter is dit het grootste vrijstaande monolithische standbeeld ter wereld. Het werd gebeeldhouwd door Aristanemi tussen de jaren 978 en 993 en opgericht door Chavundaraya, een militaire commandant onder koning Rachamalla van de Gangadynastie. Het standbeeld is gemaakt van het graniet van de heuvel waarop het zich bevindt.

Om de twaalf jaar vindt hier het Maha Masthaka Abhishekafestival plaats (wat zoveel betekent als hoofdzalvende ceremonie). Het aantal bezoekers kan oplopen tot meer dan een miljoen. Tijdens het festival giet men grote hoeveelheden melk, honing en kruiden over het standbeeld, waarna dit wordt uitgedeeld aan de gelovigen. Het laatste festival vond plaats in 20018.